Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP0370

Datum uitspraak2004-06-02
Datum gepubliceerd2004-06-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200400083/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (hierna: het college) de aanvraag van appellante voor een reclamevergunning voor een (reeds geplaatste) halfronde tijdschriftenzuil, ten behoeve van het bedrijf Milo aan de Dracht 90 te Heerenveen, afgewezen.


Uitspraak

200400083/1. Datum uitspraak: 2 juni 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Totempaal Media B.V.", gevestigd te Amsterdam, appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 26 november 2003 in het geding tussen: appellante en het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen. 1. Procesverloop Bij besluit van 12 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (hierna: het college) de aanvraag van appellante voor een reclamevergunning voor een (reeds geplaatste) halfronde tijdschriftenzuil, ten behoeve van het bedrijf Milo aan de Dracht 90 te Heerenveen, afgewezen. Bij besluit van 25 maart 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 26 november 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 11 februari 2004 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. S.J. van Leeuwen, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door M. Algra-Vervaart, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 4.7.2, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Heerenveen (hierna: Apv) is het de rechthebbende op een onroerende zaak alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders deze zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is. Ingevolge het derde lid van deze bepaling, voorzover hier van belang, geldt het in het eerste lid gestelde verbod niet voorzover de Woningwet van toepassing is. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde, voorzover hier van belang, onder bouwen verstaan, het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, voorzover hier van belang, is in afwijking van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis. Ter uitvoering van deze bepaling is in de artikelen 2 en 3 van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Besluit) bepaald in welke gevallen sprake is van bouwen van beperkte betekenis. 2.2. Het college heeft zich bij de beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat in dit geval de Woningwet niet van toepassing is, zodat artikel 4.7.2, derde lid, van de Apv niet in de weg staat aan het verbod vervat in artikel 4.7.2, eerste lid, van de Apv. In dit verband is het college er echter ten onrechte aan voorbij gegaan dat het bevestigen van de reclamezuil aan het winkelpand dient te worden beschouwd als het plaatsen dan wel veranderen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet en derhalve als bouwen in de zin van de Woningwet. Bij het onderhavige bouwen is geen sprake van één van de gevallen vermeld in de artikelen 2 en 3 van het Besluit. Appellante had een vergunning nodig als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet. Een en ander leidt de Afdeling tot de conclusie dat het in artikel 4.7.2, derde lid, van de Apv bepaalde aan toepassing van het eerste lid van deze bepaling in de weg staat. De rechtbank heeft dat miskend. De Afdeling merkt hierbij nog op dat de achtergrond van de in artikel 4.7.2, derde lid, van de Apv vervatte uitzondering is dat, ingeval de Woningwet van toepassing is, is gewaarborgd dat reeds bij de toepassing van die wet een voldoende beoordeling van welstandsaspecten plaatsvindt. 2.3. Gelet op het voorgaande kan aan hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd niet worden toegekomen. 2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen wegens strijd met artikel 4.7.2, derde lid, van de Apv. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. 2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 26 november 2003, 03/395 BESLU; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen van 25 maart 2003, Nij.-03.3001120; V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Heerenveen te worden betaald aan appellante; VI. gelast dat de gemeente Heerenveen aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht (€ 232,00 en € 348,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2004 91-402.